Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
Tijdens de taallessen op de basisschool krijgt je kind te maken met verschillende soorten voornaamwoorden. Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan het bezittelijk en persoonlijk voornaamwoord, maar ook aan het wederkerend en wederkerig voornaamwoord. Deze laatste twee voornaamwoorden zijn een stuk minder bekend. Als je kind hier extra mee wil oefenen, is het belangrijk dat je alles weet over deze woordsoorten. Daarom staat deze pagina geheel in het teken van het wederkerend en wederkerig voornaamwoord. Je leest wat beide voornaamwoorden zijn en krijgt de nodige voorbeelden. Ook krijg je antwoord op een aantal veelgestelde vragen over wederkerende en wederkerige voornaamwoorden.
Doordat een wederkerend en wederkerig voornaamwoord qua naam veel op elkaar lijken, verwarren sommige kinderen deze voornaamwoorden met elkaar. Het gevolg hiervan kan zijn dat een zin op de verkeerde manier ontleed wordt. Reden genoeg om je kind het verschil tussen een wederkerend en wederkerig voornaamwoord bij te brengen.
Te beginnen met wederkerende voornaamwoorden. Het wederkerend voornaamwoord komt vooral voor bij wederkerende werkwoorden, zoals: ‘zich(zelf) wassen’, ‘zich(zelf) vergissen’. Deze voornaamwoorden verwijzen bijna altijd terug naar het onderwerp van een zin. Wat de juiste schrijfwijze van een wederkerend voornaamwoord is, hangt af van de vorm waarin de zin staat. Gaat het om de eerste, tweede of derde persoon en is het onderwerp enkelvoud of meervoud? De onderstaande tabel helpt je kind om het juiste wederkerend voornaamwoord te kiezen.
Enkelvoud |
Meervoud |
|
Eerste persoon |
me, mij, mezelf, mijzelf |
ons, onszelf |
Tweede persoon |
je, u, zich, jezelf, uzelf, zichzelf |
je, u, zich, jezelf, uzelf, zichzelf |
Derde persoon |
zich, zichzelf |
zich, zichzelf |
Je kunt je kind inmiddels helpen om te bepalen wat de juiste vorm van een wederkerend voornaamwoord is. Toch kan het zijn dat je er nog niet helemaal uitkomt.
Daarom volgen hier nog een aantal voorbeeldzinnen. Hopelijk wordt het je op deze manier wel duidelijk wanneer je welk wederkerend voornaamwoord gebruikt.
Zoals je hierboven kon lezen, zijn er behoorlijk wat woorden die tot de wederkerende voornaamwoorden gerekend worden. Wat dat betreft is het wederkerig voornaamwoord een stuk makkelijker. Tot deze woordsoort behoren namelijk maar drie woorden: elkaar(s), elkander en mekaar. Als er één van deze woorden in een zin staat, laat dit zien dat twee personen een wederzijdse relatie hebben of een handeling uitvoeren.
Omdat er slechts drie wederkerige voornaamwoorden zijn, kost het je kind niet veel moeite om deze uit het hoofd te leren. Toch is het altijd makkelijk om deze woordsoort in zinsverband te zien, zodat je kind ze nog makkelijker herkent. Daarom staan hier een aantal zinnen met een wederkerig voornaamwoord op een rijtje.
Een wederkerend voornaamwoord is een woord dat bijna altijd verwijst naar het onderwerp van een zin. Ze komen vooral voor bij wederkerige werkwoorden als: ‘zich herinneren . Voorbeelden van wederkerende voornaamwoorden zijn: ‘me’ ‘mij’ ‘mezelf’, ‘u’, ‘zich’, ‘ons’, ‘onszelf’ en ‘zichzelf’.
Een wederkerig voornaamwoord is een woord dat uitdrukt dat twee personen een wederzijdse relatie hebben of handeling uitvoeren. Er zijn slechts drie wederkerige voornaamwoorden: ‘elkaar’, ‘mekaar’ en ‘elkander’.
Het verschil tussen een wederkerend en wederkerig voornaamwoord zit hem in de manier waarop ze gebruikt worden. Zo verwijst een wederkerend voornaamwoord bijna altijd terug naar het onderwerp van een zin, terwijl een wederkerig voornaamwoord juist een wederzijdse relatie of handeling tussen twee personen uitdrukt.
Om een wederkerend voornaamwoord te vinden, zet je kind een zin in de hij-vorm (derde persoon). Het wederkerend voornaamwoord verandert hierdoor in het woordje ‘zich’. Voorbeeld: ‘Ik vergiste me in de tijd’ wordt ‘Hij vergiste zich in de tijd’. ‘Me’ is dus het wederkerend voornaamwoord in de voorbeeldzin.
Welke wederkerend voornaamwoord je kind gebruikt, hangt af van de vorm waarin de zin staat. Laat kijken om welke persoon het gaat (eerste, tweede of derde) en of het onderwerp enkelvoud of meervoud is. Aan de hand hiervan kan je kind het juiste wederkerend voornaamwoord kiezen.