Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
In veel zinnen in de Nederlandse taal komt een voegwoord voor. Deze woordsoort wordt gebruikt om zinnen of woorden aan elkaar te voegen. Voorbeelden van voegwoorden zijn ‘omdat’, ‘dus’, ‘maar’ en ‘zodat’. Door voegwoorden te gebruiken, vergroot je kind de leesbaarheid van een zin. Gebruikt je kind voegwoorden nu nog niet altijd op de juiste manier? Of wil het gewoon meer leren over deze woordsoort? Lees dan vooral verder. Deze pagina staat namelijk volledig in het teken van het voegwoord. Je leest over de soorten verbanden die gelegd kunnen worden met voegwoorden en er wordt aandacht besteed aan nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Voegwoorden worden gebruikt om zinnen, woordgroepen of woorden met elkaar te verbinden. Vandaar dat ze ook wel verbindingswoorden genoemd worden. Door een voegwoord te gebruiken, voegt je kind in principe twee zinnen samen. Vandaar ook de naam van deze woordsoort. Een voegwoord heeft overigens niet alleen een verbindende factor, maar geeft bovendien het verband aan tussen zinnen.
Je weet inmiddels dat voegwoorden niet alleen gebruikt worden om zinnen met elkaar te verbinden. Ze geven namelijk ook het verband aan tussen twee op zichzelf staande delen. Het is overigens niet zo dat het verband altijd hetzelfde is, want er zijn verschillende soorten verbanden te onderscheiden. De onderstaande lijst helpt je om in te zien welke verbanden je met voegwoorden kunt leggen.
Worden gebruikt om aan te geven in welke volgorde bepaalde zaken zich afspelen. Voorbeelden van voegwoorden van tijd zijn: ‘nadat’, ‘totdat’, ‘terwijl’ en ‘zolang’.
In de ene zin wordt een oorzaak of reden gegeven, terwijl de andere zin een gevolg bevat. Voorbeelden van voegwoorden van oorzaak, gevolg en reden zijn: ‘omdat’, ‘doordat’, ‘want’ en ‘zodat’.
Dat wat er in de ene zin gezegd wordt, is een voorwaarde voor de andere zin. Voorbeelden van voegwoorden van voorwaarde zijn: ‘wanneer’, ‘mits’, ‘tenzij’, ‘indien’ en ‘als’.
Geven aan dat er sprake is van een tegenstelling tussen twee zinnen. Voorbeelden van tegengestelde voegwoorden zijn: ‘maar’, ‘hoewel’, ‘ofschoon’ en ‘ondanks dat’.
Geven aan dat de informatie in de ene zin informatie toevoegt aan de andere zin. Voorbeelden van voegwoorden van toevoeging zijn: ‘hoewel’ en ‘ofschoon’.
Voegwoorden die alleen tot doel hebben om twee zinnen aan elkaar te koppelen. Voorbeelden van overige voegwoorden zijn: ‘en’, ‘dat’ en ‘of’.
In de buurt van voegwoorden – ook wel verbindingswoorden genoemd – staat vaak een komma. Toch is het niet zo dat er altijd een komma in een zin geplaatst wordt als deze een voegwoord bevat. Wanneer het gebruik van het leesteken komma wel gebruikelijk is? Dat hangt af van het verbindingswoord dat in een zin staat.
Als er halverwege een zin een voegwoord als ‘omdat’, ‘maar’, ‘zodat’, ‘hoewel’, ‘terwijl’, ‘aangezien’ of ‘want’ staat, schrijft je kind een komma voor dit verbindingswoord. Leer het dat het deze komma niet aan het voegwoord vast schrijft, maar aan het woord dat hiervoor staat. Als één van de genoemde verbindingswoorden aan het begin van een zin staat, komt er halverwege ook een komma.
Bij de laatste twee zinnen volgt er niet alleen een komma omdat het voegwoord vooraan in de zin staat, maar ook omdat er twee werkwoorden achter elkaar staan van de twee verschillende zinnen. Door de komma wordt de leesbaarheid van de zin vergroot.
Er zijn overigens ook verbindingswoorden waarbij het gebruik van een komma niet gebruikelijk is. Zo schrijft je kind bijvoorbeeld geen komma voor de voegwoorden ‘en’, ‘of’ en ‘dat’. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen.
Wie denkt dat alle voegwoorden hetzelfde zijn, heeft het mis. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden. Een nevenschikkend voegwoord wordt gebruikt om twee hoofdzinnen met elkaar te verbinden. Je kind gebruikt zo’n voegwoord dus als beide zinnen even belangrijk zijn. Beide zinnen bevatten een onderwerp en persoonsvorm en deze staan vaak ergens vooraan in de zin.
Je kind gebruikt een onderschikkend voegwoord om een hoofdzin en bijzin met elkaar te verbinden. Omdat het hier om een hoofdzin en een bijzin gaat, zijn beide zinnen niet even belangrijk. In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm vaak aan het begin van de zin, terwijl dit in de bijzin meestal niet zo is. De persoonsvorm staat in een bijzin zelfs vaak ergens achteraan.
Het verschil tussen een nevenschikkend en onderschikkend voegwoord is soms best lastig, maar de onderstaande voorbeeldzinnen maken het duidelijker. In ieder zin is het voegwoord telkens gemarkeerd.
Oefenen met voegwoorden kan op verschillende manieren. Je kind kan de woorden uit zijn hoofd proberen te leren, maar ook online oefenen met voegwoorden op Squla. Hier kan het allerlei leuke quizzen spelen waarin het voegwoord centraal staat. Kleur het voegwoord in de volgende zin geel: ‘Boris ziet er stoer uit, want hij heeft een nieuwe zonnebril.’ De quizzen bestaan niet alleen uit vragen, maar ook uit leuke weetjes waar je kind veel van opsteekt. Squla biedt quizzen op verschillende niveaus aan, waardoor je kind altijd uitgedaagd wordt.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: ‘maar’, ‘want’, ‘omdat’, ‘doordat’, ‘en’, ‘dus’ en ‘of’.
Je kind kan voegwoorden herkennen door ze simpelweg uit het hoofd te leren. Daarnaast kun je kijken of de zin een komma bevat. Dit leesteken staat namelijk vaak in de buurt van een voegwoord.
Nee, voegwoorden worden niet altijd in combinatie met een komma gebruikt. Voegwoorden als ‘en’, ‘of’ en ‘dat’ worden meestal zonder komma geschreven. Als er geen komma in een zin staat, hoeft dit dus niet te betekenen dat een zin ook geen voegwoord bevat.
Een nevenschikkend voegwoord verbindt twee hoofdzinnen met elkaar. Deze zinnen zijn allebei even belangrijk. Bovendien staan het onderwerp en de persoonsvorm in beide zinnen vaak vooraan. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: ‘en’, ‘maar’, ‘dus’ en ‘want’.
Een onderschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin. De ene zin is belangrijker dan de andere. In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm vaak vooraan, maar in de bijzin staat de persoonsvorm soms helemaal achteraan. Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: ‘dat’, ‘als’, ‘tot’ en ‘toen’.