Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
Eén van de soorten werkwoorden waar je kind bij het ontleden van zinnen mee te maken kan krijgen, is het koppelwerkwoord. Dergelijke werkwoorden koppelen het onderwerp van een zin aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Een koppelwerkwoord komt voor in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. Om zinnen op de juiste manier te kunnen ontleden, moet je kind weten wat koppelwerkwoorden zijn. Hij mag ze bijvoorbeeld niet verwarren met hulpwerkwoorden. Gaat dit zo nu en dan nog mis? Help je kind dan om deze woordsoort onder de knie te krijgen. Deze pagina staat volledig in het teken van koppelwerkwoorden, waardoor jij je kind hier alles over uit kunt leggen.
Wanneer je kind één van de negen koppelwerkwoorden in een zin ziet staan, benoemt hij dit woord mogelijk ook als koppelwerkwoord. Toch worden de negen woorden niet altijd als koppelwerkwoord gebruikt. Ze kunnen namelijk ook als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord voorkomen. Om te bepalen of het om een koppelwerkwoord gaat, kan je kind een handig trucje gebruiken. Koppelwerkwoorden kunnen namelijk altijd vervangen worden door een ander koppelwerkwoord. Kan dit niet? Dan heeft je kind niet te maken met een koppelwerkwoord.
Om koppelwerkwoorden te kunnen herkennen, is het handig om te weten welke woorden er in de Nederlandse taal tot deze woordsoort gerekend worden. Hierboven las je al dat het in totaal om negen woorden gaat. Hieronder staan ze alle negen op een rijtje. Als je kind deze woorden uit zijn hoofd leert, wordt koppelwerkwoorden herkennen een stuk makkelijker. De laatste drie worden niet vaak meer gebruikt, maar je kind kan er nog wel degelijk mee in aanraking komen.
Nu je weet wat koppelwerkwoorden zijn en hoe je ze herkent, kun je je kind helpen om deze woordsoort onder de knie te krijgen. Hieronder staan er een paar op een rijtje, zodat jij je kind nog beter kunt helpen bij het oefenen met koppelwerkwoorden.
Gezien de naam van deze woordsoort verbaast het je vast niet dat een koppelwerkwoord een werkwoord is. Het woordje ‘werkwoord’ komt immers in de naam voor. Dit werkwoord koppelt het onderwerp van een zin aan een naamwoordelijk deel. Wanneer dit werkwoord in een zin staat, is het vaak de persoonsvorm. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen. Wanneer je deze in de vragende vorm zou zetten, komt het gemarkeerde woord vooraan te staan. Hierdoor weet je kind dat dit de persoonsvorm is.
Wanneer je kind één van de negen koppelwerkwoorden in een zin ziet staan, denkt hij mogelijk dat het om een koppelwerkwoord gaat. Toch is dit niet altijd het geval. De koppelwerkwoorden ‘zijn’, ‘blijven’, ‘lijken’ en ‘schijnen’ kunnen ook voorkomen als zelfstandige werkwoorden.
Bij twijfel kan je kind altijd de truc toepassen: kun je het werkwoord vervangen door een ander koppelwerkwoord? In deze gevallen kan dat niet. Het werkwoord is hier dus geen koppelwerkwoord.
Een koppelwerkwoord kan niet alleen als zelfstandig werkwoord voorkomen in een zin, maar ook als hulpwerkwoord. Dit maakt het ontleden van zinnen er niet makkelijker op. Kijk maar eens naar de onderstaande zin. ‘Is’ is een vervoeging van ‘zijn’, waardoor je kind mogelijk denkt dat het een koppelwerkwoord is. In het onderstaande voorbeeld is ‘is’ echter een hulpwerkwoord. Het werkwoord ondersteunt in dit geval namelijk het hoofdwerkwoord ‘gevallen’.
Voorbeeld: Esmee is met haar fiets gevallen.
Het naamwoordelijk gezegde en het koppelwerkwoord gaan hand in hand. Als een zin een naamwoordelijk gezegde bevat, staat er namelijk ook een koppelwoord in. Dit gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord in combinatie met een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord en zegt iets over de toestand van het onderwerp. In het voorbeeld hieronder is ‘lijkt kapot’ het naamwoordelijk gezegde. Het gemarkeerde deel zegt namelijk iets over ‘de auto’, wat in deze zin het onderwerp is.
Voorbeeld: De auto lijkt kapot.
Een koppelwerkwoord is een woord dat een koppeling vormt tussen het onderwerp in een zin en een bepaalde toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Als een zin een naamwoordelijk gezegde heeft, staat er altijd een koppelwerkwoord in.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: ‘zijn’, ‘worden’, ‘blijven’, ‘lijken’, ‘blijken’, ‘schijnen’, ‘heten’, ‘dunken’ en ‘voorkomen’. De eerste zes worden het vaakst gebruikt, de laatste drie komen niet bijzonder veel meer voor.
Een koppelwerkwoord kan nooit zelfstandig in een zin voorkomen, terwijl een zelfstandig werkwoord dit wel kan. Koppelwerkwoorden komen namelijk altijd voor in combinatie met een naamwoordelijk gezegde.
Het naamwoordelijk gezegde wordt gevormd door een koppelwerkwoord en een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. Deze woordsoort geeft een toestand van het onderwerp aan. Voorbeeld: ‘Klaas is ziek.’
Je kind herkent een koppelwerkwoord door te kijken of hij het koppelwerkwoord kan vervangen door een ander koppelwerkwoord. Als dit het geval is, is er sprake van een koppelwerkwoord.