Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
Bij het ontleden van zinnen tijdens de lessen taal op de basisschool komt je kind op een gegeven moment in aanraking met het gezegde. Dit zinsdeel geeft de handeling aan die centraal staat in een zin. Kort gezegd geeft het aan wie of wat het onderwerp is of doet. Op het gebied van het gezegde wordt onderscheid gemaakt tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. Beide varianten worden op deze pagina uitvoerig toegelicht en behandeld. Verder vind je hier een stappenplan waarmee je je kind kunt helpen om het gezegde in een zin te vinden en kan je kind oefenen met het gezegde.
Er zijn een aantal kenmerken waaraan je kind het gezegde in een zin kan herkennen. Zo bestaat dit zinsdeel altijd uit minimaal één werkwoord. Het is niet zo dat een gezegde altijd uit maar één werkwoord bestaat, want het gezegde kan ook aangevuld worden met een naamwoord of andere werkwoorden. Wordt het werkwoord aangevuld met meerdere werkwoorden? Dan is er sprake van een werkwoordelijk gezegde. Wanneer het werkwoord wordt aangevuld met een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord, gaat het om een naamwoordelijk gezegde. Hieronder worden beide vormen verder toegelicht.
Als je kind een zin moet ontleden waarin meerdere werkwoorden staan, vormen deze werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde. Dit zinsdeel geeft altijd aan wat iets of iemand doet. Hieronder volgen drie voorbeeldzinnen met een werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde is telkens gemarkeerd.
Soms wordt een werkwoord in een zin gesplitst in twee woorden. Beide delen horen dan bij het werkwoordelijk gezegde.
Voordat je kind het gezegde van een zin kan bepalen, moet hij eerst andere delen van de zin ontleden. Als hij de onderstaande 3 stappen doorloopt, lukt het hem vast en zeker om het gezegde van een zin te vinden.
Qua naam lijken het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde misschien op elkaar, maar er zit wel degelijk verschil in beide zinsdelen. Zo bestaat een naamwoordelijk gezegde bijvoorbeeld niet alleen maar uit werkwoorden, maar uit één of meerdere werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. Met dit zinsdeel wordt altijd aangegeven dat iets of iemand iets is. Het hoofdwerkwoord van een naamwoordelijk gezegde staat ook wel bekend als het koppelwerkwoord. De volgende werkwoorden kunnen dienst doen als koppelwerkwoord:
De onderstaande voorbeeldzinnen laten zien wat een naamwoordelijk gezegde precies is.
In een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Eén van die werkwoorden is een koppelwerkwoord. Daarnaast bestaat het uit een naamwoordelijk deel dat iets over het onderwerp zegt. Dit naamwoordelijke deel bestaat uit een zelfstandig of bijvoegelijk naamwoord.
Wanneer één van de koppelwerkwoorden in de zin staat, kan er sprake zijn van een naamwoordelijk gezegde. Om na te gaan of het werkwoord inderdaad als koppelwerkwoord is gebruikt, kun je de volgende truc toepassen: Vervang het koppelwerkwoord door één van de andere koppelwerkwoorden. Kan dat? Dat is er inderdaad sprake van een naamwoordelijk gezegde. Kan dat niet? Volg dan het stappenplan voor het zoeken van het werkwoordelijk gezegde.
Taylor schijnt ziek te zijn. -> Taylor lijkt / blijkt ziek te zijn. Hier is ‘schijnt’ gebruikt koppelwerkwoord.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan horen die ook bij het naamwoordelijk gezegde. Vaak staat daar het woordje ‘te’ bij. Dit hoort ook bij het naamwoordelijk gezegde.
Taylor schijnt ziek te zijn.
Bij een naamwoordelijk gezegde is het koppelwerkwoord verbonden met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord.
Amalia is verpleegster. -> ‘verpleegster’ is het naamwoordelijke deel.
Amir blijkt slim te zijn. -> ‘slim’ is het naamwoordelijke deel.
De werkwoorden en het naamwoordelijke deel vormen samen het naamwoordelijk gezegde.
Doordat het gezegde een werkwoordelijke en naamwoordelijke variant heeft, kan het zijn dat je kind deze door elkaar haalt. In dat geval wordt een zin niet op de juiste manier ontleed. Wil je kind beter worden in het gezegde? Laat hem dan oefenen met het gezegde in een zin. Je kunt werkbladen gebruiken om samen met je kind te oefenen, maar op Squla kan je kind ook online aan de slag. Hier oefent je kind spelenderwijs door middel van quizzen. Wat is het gezegde in de zin ‘De kraan zat gisteren toch nog op een andere plek?’ En markeer het gezegde in de zin Ik ben weer een centimeter gegroeid!’ zijn voorbeelden van vragen die Squla aan je kind stelt. De quizzen over het gezegde in een zin zijn adaptief, waardoor je kind nooit boven of onder zijn niveau oefent.
Het gezegde in een zin geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet. Als een gezegde alleen uit werkwoorden bestaat, is er sprake van een werkwoordelijk gezegde. Wanneer het gezegde gevormd wordt door één of meerdere werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, gaat het om een naamwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde wordt gevormd door de persoonsvorm en alle andere werkwoorden die in een zin staan. Met het werkwoordelijk gezegde wordt aangegeven dat iets of iemand iets doet.
Het naamwoordelijk gezegde wordt gevormd door één of meer werkwoorden in combinatie met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. Dit zinsdeel geeft aan dat iets of iemand iets is. Het hoofdwerkwoord dat onderdeel uitmaakt van een naamwoordelijk gezegde wordt ook wel een koppelwerkwoord genoemd.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle werkwoorden in een zin, terwijl het naamwoordelijk gezegde gevormd wordt door één of meer werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord.
Je kind vindt het werkwoordelijk gezegde door een zin op de juiste manier te ontleden. Hij begint met de persoonsvorm en gaat vervolgens op zoek naar het onderwerp. Wanneer je kind deze zinsdelen gevonden heeft, is hij in staat het gezegde te vinden. De persoonsvorm maakt immers onderdeel uit van het werkwoordelijk gezegde.