Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
De verleden tijd is één van de twee hoofdvormen van werkwoorden. Als een werkwoord in de verleden tijd staat, betekent het dat iets al voorbij is. De zin ‘Piet ging vorig jaar op vakantie naar Spanje’ staat in de verleden tijd. Met deze zin wordt verwezen naar de Piet’s vakantie van vorig jaar. Dit heeft in het verleden plaatsgevonden. Omdat niet alle kinderen even goed uit de voeten kunnen met de verleden tijd, lees je er op deze pagina alles over. Er wordt aandacht besteed aan de verleden tijd van zowel zwakke als sterke werkwoorden en de voltooid verleden tijd en onvoltooid verleden tijd.
Bij werkwoorden wordt onderscheid gemaakt tussen zwakke en sterke werkwoorden. Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die niet van klank veranderen als je ze in een andere tijd zet. In het geval van zwakke werkwoorden – ook wel regelmatige werkwoorden genoemd – wordt de verleden tijd vaak gevormd door -de(n) of -te(n) achter de stam te plakken. Om te bepalen of je kind -de(n) of -te(n) achter het woord plakt, maakt hij gebruik van ‘t ex-kofschip. Dit ezelsbruggetje kan alleen gebruikt worden bij zwakke werkwoorden.
‘Zagen’ is een voorbeeld van een zwak werkwoord. Om te bepalen of het ‘zaagde’ of ‘zaagte’ is, biedt ‘t ex-kofschip uitkomst. Je kind haalt -en van het hele werkwoord af, waardoor er ‘zag’ overblijft. De g zit niet in ‘t ex-kofschip, waardoor je -de(n) schrijft. De verleden tijd van het zwakke werkwoord zagen is dus ‘zaagde(n)’.
Naast zwakke werkwoorden kennen we ook sterke werkwoorden. Waar de klank van regelmatige werkwoorden niet verandert als je het woord in een andere tijd zet, is dit met sterke werkwoorden wel het geval. Bij deze werkwoorden – ook wel onregelmatige werkwoorden genoemd – verandert de klinker als je het woord in de verleden tijd zet. Bovendien eindigt het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord vaak op -en. Hierdoor heb je ‘t ex-kofschip hier niet nodig. Dit ezelsbruggetje is ook niet geschikt om te gebruiken bij sterke werkwoorden.
‘Stelen’ is een voorbeeld van een sterk werkwoord. In de tegenwoordige tijd is het ‘ik steel’, maar in de verleden tijd is het ‘ik stal’. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. ‘Gestolen’ is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
Je kind leert op de basisschool niet alleen over de verleden tijd, maar ook met de voltooid verleden tijd. Omdat het hier om de voltooide tijd gaat, betekent dit dat de handeling die het werkwoord uitdrukt al achter de rug is. De voltooid verleden tijd wordt gevormd door een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid verleden tijd en een voltooid deelwoord. ‘Ik had gelopen’ en ‘Ik was doorweekt’ zijn voorbeelden van de voltooid verleden tijd.
Naast de voltooid verleden tijd krijgt je kind ook te maken met de onvoltooid verleden tijd.
Hiermee wordt aangegeven dat iets in het verleden plaatsvond, maar waarvan niet met zekerheid te zeggen is dat deze al is afgerond. Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd zijn ‘ik las’ en ‘ik werkte’.
Vanaf groep 5 gaat je kind aan de slag met werkwoordspelling. Voordat hier een begin mee gemaakt wordt, leert hij eerst de verschillende tijden. Hierdoor komt je kind in groep 5 voor het eerst in aanraking met de verleden tijd. Ook in de groepen 6, 7 en 8 wordt hier nog volop aandacht aan besteed. Werkwoordspelling is ook in de hogere groepen een belangrijk onderdeel van de taal– en spellingslessen.
De basis van de verleden tijd leert je kind tijdens de spellinglessen in groep 5. Voordat je kind hiermee aan de slag gaat, legt de leerkracht uit wat de verleden tijd is en waarin deze tijd verschilt van de tegenwoordige tijd. Zodra je kind dit eenmaal weet, gaat hij zelf oefenen met de verleden tijd. Omdat je kind pas net kennisgemaakt heeft met de verleden tijd, begint hij met simpele woorden. Zo leert hij bijvoorbeeld wat de verleden tijd is van werkwoorden als kussen en verhuizen.
In groep 6 weet je kind wat de verleden tijd is, waardoor het hem een stukje moeilijker gemaakt wordt. Naast de verleden tijd van zwakke werkwoorden, krijgt je kind in deze groep ook te maken met de verleden tijd van sterke werkwoorden. Doordat laatstgenoemde werkwoorden van klank veranderen als je ze in een andere tijd zet, is het vervoegen van sterke werkwoorden moeilijker dan het vervoegen van zwakke werkwoorden.
In groep 7 en 8 wordt er van je kind verwacht dat de verleden tijd voor hem geen geheimen meer kent. Om ervoor te zorgen dat je kind uitgedaagd blijft worden, gaat het niveau in deze groepen nog verder omhoog. Zo worden de werkwoorden bij spelling in groep 7 weer een stukje moeilijker. In groep 8 wordt het allemaal nog moeilijker gemaakt. Bovendien wordt in deze groep alles herhaald wat je kind in de voorgaande groepen over de verleden tijd geleerd heeft. De herhaling blijft niet beperkt tot de verleden tijd, want er wordt bij spelling in groep 8 ook nog steeds aandacht besteed aan de tegenwoordige tijd en gebiedende wijs.
Er worden veel werkwoorden geleend uit het Engels. Faxen, mixen en streamen zijn hier voorbeelden van. Wie denkt dat deze werkwoorden alleen tijdens Engels leren aan bod komen, heeft het mis. Ook tijdens de taal- en spellingslessen wordt er namelijk aandacht aan besteed. Zo leert je kind om Engelse werkwoorden in de verleden tijd te zetten. Ondanks dat het hier om Engelse werkwoorden gaat, worden ze ‘gewoon’ vervoegd volgens de Nederlandse regels. Voor de verleden tijd betekent dit dat er -te(n) of -de(n) achter het woord geplakt wordt. De verleden tijd van ‘faxen’ is ‘faxte(n)’, de verleden tijd van ‘mixen’ is ‘mixte(n)’ en de verleden tijd van ‘streamen’ is ‘streamde(n)’.
Weet je kind nog niet altijd wat de verleden tijd is van een werkwoord? Oefen hier dan extra mee. Op Squla kan je kind op een leuke manier aan de slag met zowel de tegenwoordige als de verleden tijd. Kies welke werkwoorden er in de verleden tijd staan, zoek de tegenwoordige tijd bij de verleden tijd en los kruiswoordpuzzels in de verleden tijd op. Zo wordt het leren van de verleden tijd een stuk leuker!
De verleden tijd is – naast de tegenwoordige tijd – één van de twee hoofdvormen van werkwoorden. Wanneer een woord in de verleden tijd staat, geeft dit aan dat een handeling al heeft plaatsgevonden. Voorbeeld: ‘Irma viel gisteren van haar fiets’. De val vond gisteren (in het verleden) plaats, waardoor we spreken van de verleden tijd.
Voor het vervoegen van Engelse woorden gelden dezelfde regels als voor het vervoegen van Nederlandse woorden. Als je kind wordt gevraagd om een Engels woord in de verleden tijd te zetten, komt er -te(n) of -de(n) achter het woord te staan. ‘Ik streamde’ is bijvoorbeeld de verleden tijd van ‘ik stream’.
Om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op -de(n) of -te(n) eindigt, kan je kind ‘t ex-kofschip gebruiken. Haal eerst -en van het hele werkwoord af en kijk of de laatste medeklinker in ‘t ex-kofschip zit. Voorbeeld: ‘reizen’ wordt ‘reiz’. De z zit niet in ‘t ex-kofschip, waardoor het ‘reisde’ wordt.
De verleden tijd van ‘bijten’ is ‘beten’. De klank van dit werkwoord verandert, waardoor we spreken van een sterk werkwoord. Ook bij het voltooid deelwoord verandert de klank. Het voltooid deelwoord van ‘bijten’ is namelijk ‘gebeten’.
Ja, je kunt de verleden tijd online oefenen. Op het internet kom je verschillende spellen, quizzen en werkbladen tegen die volledig in het teken staan van de verleden tijd. Online oefenen is vaak leuker. Zo blijft het beter hangen dan wanneer je kind de spellingregels opdreunt.