Squla
Voor alle vakken van de basisschool
Voor alle vakken van de basisschool
Een aanwijzend voornaamwoord is een woordsoort waar je kind in verschillende groepen op de basisschool mee te maken krijgt. De naam verklapt eigenlijk al om wat voor een soort woorden het hier gaat. Aanwijzende voornaamwoorden wijzen namelijk iets of iemand aan. ‘Deze’, ‘die’, ‘dit’ en ‘dat’ zijn voorbeelden van woorden die tot deze woordsoort behoren. Wil je meer weten over aanwijzende voornaamwoorden? Lees dan vooral verder. Op deze pagina leer je namelijk op welke plaatsen een aanwijzend voornaamwoord in een zin kan staan. Ook wordt het verschil tussen zelfstandig en niet-zelfstandig gebruikte aanwijzende voornaamwoorden uitgelegd.
Wie denkt dat een aanwijzend voornaamwoord altijd op dezelfde plek in een zin staat, heeft het mis. Deze woordsoort kan namelijk op verschillende plekken in de zin staan. Zo kan een aanwijzend voornaamwoord in plaats van een lidwoord en voor een zelfstandig naamwoord staan. Daarnaast kan je kind een aanwijzend voornaamwoord in een zin voor een bijvoeglijk naamwoord tegenkomen. Tot slot kan deze woordsoort in plaats van een zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Hieronder lees je meer over de verschillende plaatsen in een zin waar een aanwijzend voornaamwoord kan staan.
Een aanwijzend voornaamwoord komt vaak op de plaats van een lidwoord te staan. Omdat een lidwoord vaak voor een zelfstandig naamwoord staat in een zin, komt het aanwijzend voornaamwoord hier ook te staan. De onderstaande tabel maakt de verschillen duidelijk.
Lidwoord |
Aanwijzend voornaamwoord |
De man is kaal. |
Die man is kaal. |
Het is een leuk spel. |
Dit is een leuk spel. |
De auto is vies. |
Deze auto is vies. |
Het ei viel kapot. |
Dat ei viel kapot |
Een aanwijzend voornaamwoord kan een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord vervangen, maar deze woordsoort kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan. Wanneer dit het geval is, slaat het aanwijzende voornaamwoord op het zelfstandig naamwoord in de zin. Hieronder volgen een paar voorbeelden om dit te verhelderen.
Tot slot kan een aanwijzend voornaamwoord ook een zelfstandig naamwoord in een zin vervangen. Dit kan het beste toegelicht worden aan de hand van voorbeelden. Daarom staan hier een aantal voorbeeldzinnen op een rijtje.
Aanwijzende voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig als niet-zelfstandig gebruikt worden. Wanneer een aanwijzend voornaamwoord gebruikt wordt zonder dat er direct een zelfstandig naamwoord achter staat, wordt deze woordsoort zelfstandig gebruikt. Volgt er wel direct een zelfstandig naamwoord na een aanwijzend voornaamwoord? Dan is er sprake van niet-zelfstandig gebruik. In de onderstaande twee tabellen staat welke aanwijzende voornaamwoorden in het enkelvoud en meervoud gebruikt worden bij ‘de’- en ‘het’-woorden. De eerste tabel heeft betrekking op zelfstandig gebruik, de tweede op niet-zelfstandig gebruik.
Zelfstandig gebruik
Soort woord |
Aanwijzend voornaamwoord |
|
Enkelvoud |
‘de’-woorden |
deze, die, degene, diegene |
‘het’-woorden |
dit, dat, datgene, hetgene |
|
Meervoud |
deze, die, diegenen, degenen, zulken |
Niet-zelfstandig gebruik
Soort woord |
Aanwijzend voornaamwoord |
|
Enkelvoud |
‘de’-woorden |
deze, die, zulke, zulk een, zo’n |
‘het’-woorden |
deze, die, zulke, zulk een, zo’n |
|
Meervoud |
deze, die, zulke |
Je weet inmiddels wat het verschil tussen zelfstandig en niet-zelfstandig gebruikte aanwijzende voornaamwoorden is. Om het duidelijker te maken, volgen hier een aantal voorbeeldzinnen waarin het aanwijzend voornaamwoord zowel zelfstandig als niet-zelfstandig gebruikt wordt.
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat iets of iemand aanwijst. Vaak verwijzen aanwijzend voornaamwoorden naar het woord dat er direct achter staat. Voorbeelden van deze woordsoort zijn: ‘deze’, ‘die’, ‘dit’, ‘dat’ en ‘zo’n’.
Je kind vindt een aanwijzend voornaamwoord door goed naar de zin te kijken. Als hier een woord staat dat ergens nadrukkelijk naar verwijst, is er sprake van een aanwijzend voornaamwoord. Ze kunnen de plek van een lidwoord innemen en direct voor een zelfstandig naamwoord staan, maar ze kunnen ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan of in plaats van een zelfstandig naamwoord gebruikt worden.
‘Die’, ‘dit’, ‘dat’, ‘deze’, ‘zulk’, ‘zulke(n)’, ‘degene(n)’, ‘diegene(n)’, ‘datgene(n)’, ‘dergelijke(n)’ en ‘zo’n’ zijn stuk voor stuk aanwijzende voornaamwoorden.
Als je kind niet weet of hij ‘dat’, ‘dit’, ‘die’ of ‘deze’ schrijft, kun je hem een handig trucje aanleren om dit toch te onthouden. Bij ‘de’-woorden wordt namelijk altijd ‘die’ of ‘deze’ gebruikt, terwijl er naar ‘het’-woorden verwezen wordt met de persoonlijke voornaamwoorden ‘dat’ of ‘dit’.
Wanneer een aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt wordt, staat er niet direct een zelfstandig naamwoord achter. Als er sprake is van niet-zelfstandig gebruik, is dit wel het geval. Tussen het aanwijzend voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord kan dan ook nog een bijvoeglijk naamwoord staan.