Persoonsvorm

Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. De persoonsvorm helpt je kind om te bepalen in welke tijd een zin staat. Aan het werkwoord kan je kind bovendien afleiden of het om enkelvoud of meervoud gaat. Vandaar dat de persoonsvorm één van de belangrijkste onderdelen van een zin is. Als er slechts één werkwoord in een zin staat, is het niet lastig om de persoonsvorm te vinden. Helaas staan er vaak meerdere werkwoorden in een zin. Om je kind te helpen te bepalen welke van de werkwoorden de persoonsvorm is, lees je op deze pagina alles wat je moet weten over de persoonsvorm.

De persoonsvorm in een zin

Als je kind niet precies weet wat de persoonsvorm in een zin is, doe je er goed aan om hem de kenmerken hiervan bij te brengen. Zonder de persoonsvorm is het namelijk niet mogelijk om een zin te ontleden. Met behulp van de persoonsvorm kan je kind het onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bepalingen vinden. Vertel je kind allereerst dat de persoonsvorm altijd een werkwoord is. Leer hem daarna dat een persoonsvorm altijd bij het onderwerp in de zin hoort. De persoonsvorm geeft namelijk aan wat het onderwerp in de zin is of doet. Het gevolg hiervan is dat de persoonsvorm zich altijd aanpast aan het onderwerp. Is het onderwerp enkelvoud? Dan is de persoonsvorm dit ook.

Voorbeelden persoonsvorm

Je kunt je kind inmiddels al het nodige vertellen over de persoonsvorm. Toch is de kans aanwezig dat hij door alleen de uitleg niet precies begrijpt hoe de vork in de steel zit. In dat geval kun je de onderstaande drie voorbeelden gebruiken om je kind te laten zien wat de persoonsvorm in een zin is. De persoonsvorm is in iedere zin gemarkeerd. 

  • Mohammed loopt op straat.
  • Lily heeft haast.
  • Gilde Stijn de hele buurt bij elkaar?

Drie manieren om de persoonsvorm te vinden

Het is je inmiddels duidelijk dat de persoonsvorm één van de belangrijkste onderdelen is in een zin. Reden genoeg om ervoor te zorgen dat je kind weet hoe hij de persoonsvorm in een zin kan vinden. Hieronder staan drie handige trucjes op een rijtje. Wanneer je kind deze onder de knie heeft, heeft hij de persoonsvorm ongetwijfeld snel gevonden.

  • Vraagproef: maak de zin vragend
    Een eerste manier om de persoonsvorm te vinden, is door de zin vragend te maken. De persoonsvorm komt in dat geval vooraan in de zin te staan. Kijk maar eens naar de onderstaande voorbeelden:

    – Joost eet een banaan. → Eet Joost een banaan?
    – Lieke heeft een lekke band. → Heeft Lieke een lekke band?
    – Marnix vliegt door de lucht. → Vliegt Marnix door de lucht?

Begint een zin met een vraagwoord als ‘waarom’, ‘waardoor’ of ‘waarvoor’? Laat je kind dit woord dan vervangen door ‘daarom’, ‘daardoor’ of ‘daarvoor’. Hij kan er dan namelijk weer een vraagzin van maken om de persoonsvorm te vinden.

– Waarom eet hij een appel? → Daarom eet hij een appel. → Eet hij daarom een appel?
– Waardoor komt dat? → Daardoor komt dat. → Komt dat daardoor?

  • Tijdproef: zet de zin in een andere tijd
    Je kind kan de persoonsvorm niet alleen vinden door de zin vragend te maken. Hij kan hem namelijk ook in een andere tijd zetten. Doordat de persoonsvorm aangeeft in welke tijd een zin staat, verandert hij mee als je kind de zin in een andere tijd zet. De onderstaande drie voorbeelden maken duidelijk hoe dit er in de praktijk uitziet.

    – Wesley voetbalt graag. → Wesley voetbalde graag.
    – Ilona houdt van hem. → Ilona hield van hem.
    – Petra tilde de zware doos. → Petra tilt de zware doos.
    – Serkan liep erg hard. → Serkan loopt erg hard.
  • Getalproef: verander de zin van enkelvoud naar meervoud 
    Tot slot kan je kind de zin ook veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meervoud naar enkelvoud om de persoonsvorm te vinden. Wanneer je kind dit doet, verandert de persoonsvorm namelijk mee. De persoonsvorm past zich immers altijd aan de vorm van het onderwerp aan. Hieronder volgen drie voorbeelden van zinnen die van het enkelvoud worden omgezet in het meervoud of andersom.

    – Igor koopt snoep. → Igor en zijn vriend kopen snoep.
    – Er staan twee koeien in de wei. → Er staat een koe in de wei.
    Heeft Karlijn honger? → Hebben Karlijn en Simone honger?

De persoonsvorm in een samengestelde zin

Samengestelde zinnen bestaan uit minimaal twee zinnen. Deze zinnen worden vaak van elkaar gescheiden door een komma en/of een voegwoord. Hierdoor denkt je kind mogelijk dat het één zin is en er dus ook maar één persoonsvorm in zit. Dit is niet het geval, want in elke zin staat een persoonsvorm. Als een samengestelde zin uit twee zinnen bestaat, betekent dit dat beide zinnen een persoonsvorm hebben. In een hoofdzin staat de persoonsvorm vaak (bijna) helemaal vooraan, maar in een bijzin staat hij vaak (bijna) achteraan. Als je kind de persoonsvorm in beide zinnen wil vinden, maakt hij er twee losse zinnen van. Dit doet hij door het voegwoord weg te halen.

Jesse trakteert, want hij is jarig.

  1. Jesse trakteert. Hij is jarig.
  2. Trakteert Jesse? Is hij jarig?

Sarah houdt van appels, maar Igor eet liever bananen.  

  1.  Sarah houdt van appels. Igor eet liever bananen.
  2. Houd Sarah van appels? Eet Igor liever bananen?

Je kunt de zin ook in een andere tijd zetten.
Als je te laat komt, mag je niet meer naar binnen.
→ Als je te laat kwam, mocht je niet meer naar binnen.

Eerst was hij politieman, maar daarna ging hij op een school werken.→ Eerst is hij politieman, maar daarna gaat hij op een school werken.

Oefenen met de persoonsvorm

Wil je kind oefenen met de persoonsvorm? Ga dan samen met hem aan de slag met opdrachten die hij van school meekrijgt of oefen online. Op Squla kan je kind allerlei leuke quizzen spelen waarin de persoonsvorm centraal staat. Je kind sleept de juiste persoonsvorm naar een zin, kiest wat de persoonsvorm is en leert manieren om dit zinsdeel te vinden in de praktijk toe te passen. Als ouder kun je de voortgang van je kind in de gaten houden, zodat je inzage hebt in zijn kennis van de persoonsvorm. 

Veelgestelde vragen over de persoonsvorm

De persoonsvorm is een werkwoord dat in iedere zin voorkomt. Dit werkwoord hoort bij het onderwerp in een zin. Het geeft namelijk aan wat het onderwerp is of doet. Een zin kan nooit meer dan één persoonsvorm hebben.

Je kind kan een persoonsvorm allereerst herkennen door een zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan. Hij kan een zin ook in een andere tijd zetten, want de persoonsvorm verandert dan namelijk mee. Dit is ook het geval als hij de zin omzet van enkelvoud naar meervoud of andersom.

Om de persoonsvorm in een samengestelde zin te vinden, kan je kind er het beste twee losse zinnen van maken. Iedere zin heeft immers zijn eigen persoonsvorm. Je kind maakt er individuele zinnen van door het voegwoord weg te halen.

Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: ‘Piet loopt naar huis’. Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd wordt het ‘Piet liep naar huis’. Doordat ‘loopt’ is veranderd in ‘liep’, weet je kind wat de persoonsvorm is.

Om te bepalen wat het onderwerp in een zin is, geeft je kind antwoord op de vraag ‘wie of wat + persoonsvorm?’ Om hier antwoord op te kunnen geven, moet je kind eerst op zoek gaan naar de persoonsvorm. Zonder dit werkwoord kan hij de vraag immers niet invullen en beantwoorden.